In de fluweelzachte duisternis weet ze niet of haar ogen open zijn. Even knipperen. Geen verschil. De nacht is hier lang. Geen idee hoeveel ze nog voor zich heeft. Benjamin zou dat misschien aan de sterren kunnen aflezen. Geluiden van het nachtelijke oerwoud. Tsjirpen, brullen, loeien, fladderen, fluiten. De geuren vormen hun eigen kakofonie: houtskool, klam leem, vochtige rode aarde, de geitengeur uit haar ruwe deken, broeierig gras waarop het maar niet lukt om in slaap te vallen. Ben slaapt zo te horen als een roos.
Wat bezielde me toch, denkt ze. En hoe kom ik nou weer thuis?